Na een optreden in De Kleine Komedie (ik ben cabaretier – niet iets om trots op te zijn, maar ook niet iets om je al te zeer voor te generen) voelde ik in mijn buik iets hards wat ik nog niet eerder had gevoeld.
Ik belde de dokter. Dat doe ik echt nooit, dus ik voelde blijkbaar aan mijn water dat er iets niet helemaal klopte.
Lang verhaal kort, zou mijn lieve vriend Peter zeggen (ook zoiets, als je kanker hebt word je ineens een stuk kleffer, maar daarover later), nog geen twee weken daarna lag ik ergens in een obscuur kamertje voor een echografie. Weer drie dagen later luidde de voorlopige diagnose kanker en weer een dag of tien verder was ik opgegeven door de oncoloog.
Maar ik loop wellicht een beetje te hard van stapel. Laten we teruggaan naar het moment in De Kleine Komedie.
1 – In De Kleine Komedie
Ik sta in de foyer van theater De Kleine Komedie in Amsterdam.
Zojuist heb ik mijn oudejaarsavondvoorstelling gespeeld, met de achteraf wat omineuze titel Was volgend jaar maar vast voorbij. De zaal was met ruim driehonderd bezoekers voor mijn doen goed bezet, de voorstelling is uitstekend verlopen en dat zeg ik niet gauw. Er zijn veel vrienden en kennissen en de stemming is, zoals meestal na een geslaagd optreden, een beetje uitgelaten.
Ik voel me uitstekend, wel wat moe, maar dat is niet zo gek. Ik heb in veertien dagen dertien keer opgetreden en ik ben met mijn vierenzestig jaar natuurlijk niet meer de jongste. Ik krijg van alle kanten drankjes aangeboden, maar die sla ik af – de laatste tijd smaakt de drank me niet meer zo goed en dat terwijl ik altijd enorm van met name sterkedrank heb kunnen genieten. Niet om er nou meteen dronken van te worden (al
is dat natuurlijk mooi meegenomen; ik zou zeggen: vraag niet hoe het kan, maar profiteer ervan), het gaat me eigenlijk meer om de smaak. Nu we het er toch over hebben: jenever geniet mijn grote voorkeur, misschien omdat ik naast cabaretier ook beeldend kunstenaar ben. Schilder, om precies te zijn. En bij schilderen hoort jenever drinken, dat weet een kind.
Anyway.
Op mijn zegetocht door de foyer word ik op mijn schouder getikt en omhelsd door Wouter, die me, hartelijk als altijd, aan zijn borst drukt en ik voel een lichte pijn onder mijn borstbeen. Ik besteed er verder geen aandacht aan, maar ’s avonds in bed merk ik dat ik niet goed op mijn rechterzij kan liggen. Er zit iets hards onder mijn borstbeen dat ik daar nooit eerder heb gevoeld en ik besluit de volgende dag de dokter te bellen.