Het licht priemt door het glas-in-loodraam de kamer in, valt op de glimmend gepoetste zwart-witte tegelvloer en legt schuin op het raster van de tegels nog een raster. Het buigt af wanneer het op het raamoppervlak stuit, buigt nogmaals af wanneer het erdoorheen is en herneemt dan zijn oorspronkelijke richting. Het danst en draait, springt en zwiert om de onvolkomenheden in het oude glas. Zo hier en daar vormen kleine gebreken lenzen of prisma’s in het glas, die uitvergrote en vervormde vlekken en vegen licht op de vloer werpen, en soms een piepkleine regenboog. Het helderst is het lichtpatroon dat doorsneden wordt door de scherpe schaduwen van de loden raamroeden. Het valt schuin opzij vanwege de positie van de zon aan de hemel. Maar er is nog een plas licht. Recht onder het raam komt een wazig blauwig schijnsel van de tegels, de reflectie van het licht van de hemel.
Het vertrek is groot en licht en werd oorspronkelijk gebruikt voor diners en muziekuitvoeringen. Het heeft ramen aan drie zijden, maar het is nog lichter dan je op grond daarvan zou verwachten. Het is bijna alsof je buiten bent en dat is in eerste instantie nogal verwarrend, want boven je hoofd is geen lucht te zien, maar een zwaar balkenplafond. Dan realiseer je je dat het plafond zelf bijna gloeit van het licht, licht dat afkomstig is van een derde bron, onder de horizon, en dat omhoog wordt geprojecteerd door hetzelfde glasin-loodraam bij het water in de gracht rond het huis van de familie Huygens dat bekendstaat als Hofwijck.